Meer leven in je tuin: Zo start je een mini voedselbos
Minibossen zijn bossen op tuinformaat, van minimaal vijf vierkante meter. Je vindt er bomen, struiken en kruiden die zo zijn uitgezocht dat ze goed bij elkaar passen. De planten creëren hierdoor een aangenaam leefklimaat voor elkaar, maar ook voor andere soorten, waaronder bodemdieren, vogels, insecten, kleine zoogdieren en zelfs amfibieën. Kies je voor eetbare soorten, dan creëer je een minivoedselbos waaruit je zelf kunt oogsten. In dit artikel ontdek je stap voor stap hoe je er eentje aanlegt!
Wie nog nooit een mini(voedsel)bos heeft gezien, vraagt zich misschien af: kan ik op een paar vierkante meter echt een verschil maken voor de biodiversiteit? Het antwoord is ja. Sterker nog, binnen een paar maanden zul je versteld staan van het leven dat zijn intrek in jouw minibos heeft genomen.
Zo kun je in het kleine ecosysteem talloze bodemdieren verwachten, maar komen er ook een heleboel vogels – waaronder roodborstjes, koolmezen en zanglijsters – af op de zaden, bessen, rupsen en regenwormen. Bestuivers vinden hun weg naar de bloeiende bomen, struiken en kruiden, en lieveheersbeestjes helpen om het ecosysteem in balans te houden door bladluizen te bestrijden. En zelfs kleine amfibieën, zoals bruine kikkers, en kleine zoogdieren als konijnen en egels voelen zich thuis in een mini(voedsel)bos.
Uitgelichte quote
De transformatie was ongekend: binnen een jaar hield de bodem meer water vast, floten er vogels en kon er fruit geoogst worden


34 miljoen inheemse bomen
Het mooi aan een mini(voedsel)bos is dat je het overal kunt aanplanten: in je tuin, op het schoolplein, de parkeerplaats van de organisatie waar je werkt of – met toestemming van de gemeente – in je straat, buurt of stad. Maar ook op boerderijen, in stadsparken en zelfs op industrieterreinen vind je overal ter wereld mini(voedsel)bossen.
De wereldwijde beweging van mini(voedsel)bosbouwers heeft zich laten inspireren door de beroemde botanist Akira Miyawaki, die in de jaren zestig de vegetatie van Japan in kaart bracht en ontdekte dat minder dan 0,3 procent van alle bomen in zijn land nog inheems was. Daarom bedacht hij een methode om de oorspronkelijke bossen versneld terug te brengen. Gedurende zijn leven legde hij in Japan 2700 bossen aan en plantte samen met vrijwilligers zo’n 34 miljoen inheemse bomen.
Een van die vrijwilligers was de Indiase ingenieur Shubhenda Sharma, die zodanig onder de indruk was van de methode dat hij in 2010 een miniversie van de Miyawaki-bossen in zijn eigen tuin aanlegde. De transformatie was ongekend, zo vertelt hij in zijn ted-talk: binnen een jaar hield de bodem meer water vast, floten er vogels en kon hij zelfs fruit oogsten. En dus zegde hij zijn baan als auto-ingenieur op, om zich volledig te kunnen focussen op het aanplanten van minibossen wereldwijd.
Ook Daan Bleichrodt liet zich door deze pioniers inspireren. Hij legde in Nederland verschillende minibossen aan – onder andere op schoolpleinen en uiteraard in zijn eigen tuin. Tevens schreef hij het boek Minibos in je tuin, waarin hij een stappenplan deelt om zelf aan de slag te gaan, met onder andere de volgende tips, die je zowel in een kleine als grote tuin kunt toepassen.
Tijd dus om aan de slag te gaan:
Stap 1: Doe een tuincheck
Voordat je begint met planten is het tijd voor een inventarisatie: wat is de huidige staat van je tuin of de plek waar je het mini(voedsel)bos wilt aanplanten? Staat er bijvoorbeeld al een appelboom die je kunt inpassen? En welke elementen wil je weghalen, zoals tuintegels of een overbodige schuur? Maak hiervan een overzicht.


Stap 2: Analyseer je bodem
Duik vervolgens letterlijk in de bodem: de basis van je toekomstige mini(voedsel)bos. Om goed te kunnen groeien hebben bomen en struiken immers voldoende voeding nodig, maar ook ruimte voor hun wortels. Gelukkig kun je een verarmde of verdichte bodem een handje helpen. Maar dan moet je wel eerst weten hoe jouw bodem eraan toe is.
Met de zogenaamde jampotten-test achterhaal je de grondsoort. Graaf tien centimeter diep, vul de helft van je jampot met grond en de andere helft met water. Schud alles goed door elkaar: hierdoor scheiden de verschillende componenten van de grond, waardoor je na een paar uur kunt zien met welk bodemtype je te maken hebt. Zand is het zwaarst en ligt daardoor op de bodem van de pot. Daarbovenop vind je de ziltlaag, en de bovenste laag bestaat uit kleideeltjes. Controleer van welke grondsoort je het meest hebt. Zit er voornamelijk zand in je pot, dan heb je een zandgrond. Zijn de hoeveelheden zand en klei in evenwicht, dan heb je een leemgrond. En als je voornamelijk klei ziet, dan heb je een kleigrond.
Pak vervolgens een handje grond en wrijf het tussen je handen terwijl je ze afspoelt. Zijn ze schoon na het wassen? Dan is je bodem voedselarm. Een voedselrijke bodem herken je juist aan zwarte handen.
En dan als laatste: de bodemdichtheidstest. In een verdichte oftewel zeer compacte bodem kunnen bomen en struiken niet goed wortelen, waardoor ze minder toegang hebben tot voedingsstoffen. Ook bodemdieren zoals wormen kunnen zich lastig door een verdichte bodem heen bewegen. De makkelijkste manier om de dichtheid van je bodem te testen is door met een dunne ijzeren pen (zoals een schroevendraaier) in de bodem te prikken. Gaat die met weinig weerstand de bodem in, dan heb je een losse bodem, gaat het moeizaam of helemaal niet, dan is de bodem verdicht en moet hij losgemaakt worden.
Uitgelichte quote
Kies voor gifvrije zaden, planten en bomen


Stap 3: Ga op zoek naar lokale inheemse soorten
Om zo veel mogelijk leven aan te trekken, wordt in mini(voedsel)bossen meestal gekozen voor inheemse soorten, oftewel, soorten die van nature in een gebied voorkomen. Deze planten en bomen trekken namelijk de meeste insecten aan. En die insecten trekken op hun beurt weer andere wezens aan, zoals vogels.
Onderzoek daarom welke planten en bomen van nature in jouw regio voorkomen. Kies je naast inheemse soorten ook voor eetbare soorten, dan creëer je een minivoedselbos waaruit je binnen de kortste keren kunt oogsten!
Stap 4: Bepaal de plek en de grootte van je mini(voedsel)bos
Pak een vel papier en teken je tuin op schaal na. Geef aan waar je huis staat en teken bestaande bomen en andere elementen die je wilt behouden. Ook is het handig om aan te geven welke delen van je tuin veel zon krijgen en welke juist schaduwrijk zijn.
Kies vervolgens een plek voor je mini(voedsel)bos uit: een zonnige plek werkt het beste. Maak het ecosysteem, als je genoeg ruimte hebt, minimaal vier meter breed, maar geen zorgen als dit niet mogelijk is. Miyawaki (de Japanse botanist) heeft zelfs succesvol bossen van één meter breed aangelegd naast snelwegen om geluidshinder te beperken.


Stap 5: Ontwerp je mini(voedsel)bos
Nu je weet waar jouw mini(voedsel)bos komt te staan en hoe groot het wordt, kun je het bosje ontwerpen. Welke (eetbare) planten, bomen en struiken komen erin te staan en waar ga je ze precies plaatsen?
Om dit uit te puzzelen kun je de volgende leidraden gebruiken:
– Pak je soortenlijst erbij: welke (eetbare) bomen en struiken ga je planten? Houd hierbij rekening met welke planten elkaar aanvullen/versterken, en welke juist liever niet naast elkaar staan. Dit kun je online vinden.
– Plant per vierkante meter bos zo’n drie bomen of struiken. Door de boompjes relatief dicht bij elkaar te planten groeien ze sneller omhoog en sluit het bladerdek zich binnen een paar jaar, waardoor er een koel en vochtig microklimaat ontstaat.
– Ga qua verhouding voor ongeveer 60 procent grotere bomen, 20 procent kleine bomen en 20 procent struiken. Heb je een kleine tuin? Dan kun je de hoge bomen ook weglaten.
– Zet de hoogste bomen in het midden, de kleinere bomen daaromheen en de struiken in de buitenste rand, zodat alles genoeg licht krijgt. Je kunt de hoge bomen ook achter in je tuin zetten en dan van groot naar klein afbouwen.
– Zorg dat alle bomen zo’n 30 tot 50 centimeter uit elkaar staan én zet bomen van dezelfde soort niet naast elkaar. Verspreid de verschillende struiken en bomen juist over het perceel en maak het geheel niet te netjes: de natuur kent ook geen kaarsrechte rijen.
Kies verder altijd voor gifvrije zaden, planten en bomen. Je vindt ze onder andere bij Sprinklr en Cruydt-Hoeck. Of bezoek een lokale gifvrije kwekerij: in dit artikel vind je een overzicht.
Uitgelichte quote
Je kunt aan alle bodemtypen wormenpoep toevoegen, waarmee je het leven in de bodem een boost geeft


Stap 6: Maak de bodem plantklaar
Het is bijna tijd om met het planten te beginnen, maar daarvoor moet je de bodem eerst plantklaar maken. Verwijder je tuintegels en pak de resultaten van je bodemtesten erbij.
Dit is wat je per bodemtype kunt doen:
– Een zandbodem heeft een losse structuur, houdt weinig water vast en is veelal voedselarm. Voeg daarom wat organisch materiaal toe, zoals compost van groenafval.
– Een kleibodem is voedselrijk en houdt water goed vast, maar heeft een zware en vaste structuur. Meng daarom wat gehakseld stro, rijpe compost of zand door de bodem om de grond luchtig te maken.
– Leem is voedselrijker dan zand en minder vast dan klei. Toch kun je hier ook wat gehakseld stro of zand toevoegen om de grond luchtig te maken. En bevat je bodem onvoldoende voedingsstoffen? Voeg dan wat compost toe aan de toplaag.
Verder kun je aan alle bodemtypen wormenpoep toevoegen, waarmee je het leven in de bodem een boost geeft. Dit kun je zelf maken met behulp van een wormenhotel waarin je groen afval composteert.

Stap 7: Plant je mini(voedsel)bos aan
Dan is het tijd om je mini(voedsel)bos aan te planten. Nodig een paar vrienden, familieleden of buren uit, want vele handen maken licht werk, en bovendien is er niks leuker dan samen bomen planten.
Staan alle bomen en struiken in de grond? Dek de bodem af met een laag stro (van zo’n 10-15 centimeter) of bladcompost (van zo’n vijf centimeter), ook wel de ‘mulchlaag’ genoemd. Hiermee bescherm je de microben en schimmels die in de bodem leven en essentieel zijn voor de gezondheid van jouw mini(voedsel)bos, maar die direct zonlicht niet kunnen verdragen.


Stap 8: Durf lui te zijn
Een mini(voedsel)bos vindt het ’t fijnst als jij je er niet te veel mee bemoeit. De eerste drie jaar is het vooral belangrijk dat je de mulchlaag op tijd aanvult (ongeveer één tot twee keer per jaar, of als de bodem onbedekt is), woekerend onkruid (zoals brandnetels, bramen en distels) verwijdert en het bosje af en toe water geeft. Doe dit laatste maximaal één keer per week, ook in de zomer. Anders worden de bomen niet geprikkeld om op zoek te gaan naar vocht en blijven hun wortels te veel aan de oppervlakte.
Begin met een geveltuintje
Is een mini(voedsel)bos voor jou een stap te ver? Creëer dan een geveltuintje vol biologische bloemen, (eetbare) planten en kruiden:
– Verwijder een rij stoeptegels aangrenzend aan je gevel. Plaats deze stoeptegels verticaal aan de buitenste rand van de geveltuin. Zo creëer je stevigheid en voorkom je dat je geveltuin wegzakt.
– Schep het voedingsarme zand uit je geveltuin en vul hem met biologische potgrond of compost.
– Vervolgens kun je gaan planten! Kies voor gifvrije planten, bloemen en kruiden die passen bij de hoeveelheid zon die jouw geveltuin krijgt.
Dit artikel komt uit het boek De groene actiegids van onze hoofdredacteur Nadine Maarhuis. Voor iedereen die zelf wil bijdragen aan een regeneratieve wereld vol leven!
Meer doen? Ga aan de slag met je eigen regeneratieve no-dig moestuin.
